Twintig
Abban en Barbara dekten het derde graf af, pakten het pikhouweel en de schep op en gingen de warme keuken in.
‘Ze gingen tenminste alledrie tegelijk – God zegene hun zielen.’ Abban zonk vermoeid op een voetenbankje en liet zijn kruk tegen de muur leunen.
‘Ik vraag me af of hun broer het gehaald heeft of onderweg gestorven is.’ Barbara hing de ketel boven het vuur. ‘Des te erger voor hem als hij alléén gegaan is.’
‘Aye.’ Abban schopte een stoel bij de tafel vandaan. ‘Kom, ga nou eens zitten, zuster, en rust uit. U hebt de laatste dagen helemaal niet geslapen, omdat u voor hen zorgde.’
‘Ik mis zuster George.’ Barbara’s ogen werden wazig; ze veegde het haar uit haar gezicht; een modderige vlek bleef op haar voorhoofd achter. ‘Niet alleen vanwege haar toewijding aan de kinderen.’
‘Dat jonkie, zuster James, is ook goed voor hen.’ Abban tikte met zijn voet tegen de stoel. ‘Kop op, zuster.’
Barbara liep de kamer door, ging moeizaam aan tafel zitten en klopte Abban op zijn knie. ‘Ik ben je zo dankbaar. Zo blij dat ik jou heb in al deze narigheid.’
‘Ach nee,’ spotte hij. ‘Ik heb een dak boven mijn hoofd en de bescherming van de geweldige Grijze Dames, dus bedank mij maar niet. Voor mij is het hier veiliger dan in de wereld.’
‘Over de wereld gesproken,’ – ze duwde een lange brief naar hem toe – ‘heb jij deze gelezen, van Julia?’
‘Ik wou het niet weten,’ bekende hij. ‘Tegenwoordig is al het nieuws slecht of erger.’
Barbara knikte treurig. ‘Ze is weer naar Liverpool geweest om te helpen met ondersteuning van alle paupers die binnenstromen. Er is niet genoeg plaats en eten voor allemaal.’
‘Ze vluchten, maar ze komen nergens, hè?’
‘Ze overspoelen de havens om het land uit te komen, zegt ze. Duizenden per week.’
‘Duizenden.’ Abban zuchtte. ‘De landheren betalen hun oversteek zeker.’
Barbara knikte. ‘Een paar shilling, dan zijn ze niet meer ons probleem, maar dat van Engeland.’ Ze tikte op de brief. ‘Julia zegt dat het waanzin is. Die zeelui geven nergens om; hoe meer passagiers, hoe meer geld ze verdienen. Ze schoppen en vloeken, drijven ze zomaar op een boot. De dekken zijn overvol en gevaarlijk; mensen vallen eraf, worden verpletterd of overboord geduwd. Overal lopen varkens, zegt ze, maar daar wordt wel op gelet omdat ze nog enige waarde hebben. Meer waarde dan Ierse emigranten, denk ik.’
‘Arme drommels.’ Abban masseerde de dij van zijn goede been. ‘Worden ze dáár ook nog tegengehouden voor ze het land inkomen?’
Barbara stond op om de ketel te pakken. ‘Ik denk niet dat dat kan,’ zei ze. ‘Als je een kaartje hebt, moeten ze je laten oversteken. Maar het wordt de ondergang van de parochie, volgens Julia. Er is niet genoeg geld voor meer ondersteuning en onze mensen hebben dichtgetimmerde kelders opengebroken om in te wonen. Wel veertig mensen per kamer, zegt Julia; allemaal uitgehongerd, velen stervend.’
‘Dus ze nemen de koorts met zich mee, ze ontsnappen er niet aan.’ Abban nam de beker die ze hem aanreikte en warmde zijn handen eraan.
‘Aye, en in Liverpool komt ook een epidemie. Ze dreigen al bijeengedreven en teruggestuurd te worden.’ Ze ging weer zitten en nam een slokje thee. ‘Julia zegt dat ze ’s nachts stiekem wegsluipen en zich door heel Engeland, Schotland en Wales verspreiden. Maar ze krijgen geen werk.’ Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘De Engelse arbeiders haten onze jongens en nu hebben ze de angst voor koorts als goede reden om hen buiten te sluiten.’
‘En in Manchester dan?’ vroeg Abban. ‘Klein Ierland?’
‘Ach, daar is het verschrikkelijk, heb ik gehoord; één grote krottenwijk. Niets dan smerigheid en zonde, en al stampvol met Ieren. Nee.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Daar zullen niet veel mensen een dak boven het hoofd vinden. Ze zullen doorreizen naar Londen en als ze het overleven en het klaarspelen om werk te vinden, proberen ze in Amerika of Canada te komen.’
‘Alles om maar aan eten te komen,’ zei hij somber. ‘De halve wereld rond voor een kom havermout en een strobed.’
‘En om vrij te zijn. Vrij van dit alles.’ Ze liet haar schouders hangen. ‘Soms zou ik zelf bijna naar de kade willen, Abban, en aan boord van de eerste de beste boot naar het buitenland gaan. Weg zien te komen van deze eindeloze ellende en een nieuw leven beginnen. Soms haat ik alles hier. Zo zwak ben ik nou.’ Ze sloeg beschaamd een hand voor haar mond.
Abban trok haar hand weg. ‘Je hebt modder op je hele gezicht, meisje,’ vermaande hij vriendelijk. ‘Met die vuile vegen en met je haar zo wild om je heen lijk je sprekend op je broer, vind ik.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Ik schaam me; hij heeft vast in zijn hele leven geen zwak ogenblik gekend.’
‘Zeker wel, reken maar.’ Abban keek haar recht aan. ‘En dat maakte hem pas echt dapper. Soms was hij tot op het bot uitgeput, uitgehongerd, vuil en zo neerslachtig dat hij nauwelijks de ene voet voor de andere kon zetten, laat staan dat zootje ongeregeld naar de overwinning leiden.’ Hij kneep in haar hand. ‘Maar toch deed hij het. Keer op keer.’
Ze bleef een ogenblik zwijgend zitten. ‘Denk je dat hij met haar meegegaan zou zijn naar Amerika, als hij het overleefd had?’
‘Hij zou desnoods naar de maan gegaan zijn, als ze daar was.’
Haar ogen vulden zich met tranen. ‘Arme Morgan.’
‘Ach, nee.’ Hij kneep weer in haar hand. ‘Morgan was een geluksvogel. Wat een geluk om zo’n enorme liefde gekend te hebben.’
‘Arme Grace dan.’
‘Aye. Degenen die achterblijven, lijden het meest. Maar zijn liefde zal haar dragen tot het einde. Daar twijfel ik geen moment aan.’
‘Ben jij eigenlijk ooit getrouwd geweest, Abban?’
Hij liet haar hand los en sloeg zijn ogen neer. ‘Ze is gestorven toen de hongersnood begon, zij en mijn zoons. Ik heb hen begraven. En toen ben ik verder gegaan.’
‘Jij bent ook een dapper man.’
‘We zijn allemaal dapper, ieder op zijn eigen manier. Zelfs de man die gewoon elke morgen opstaat in het licht van al deze ellende.’
Toen keken ze elkaar aan, de vermoeide, verweerde man met één been en genoeg verdriet om drie levens mee te vullen en de vermoeide jonge vrouw die zolang ze zich kon herinneren voor anderen gezorgd had en probeerde te overleven. Beiden vonden troost in elkanders gezelschap: een warmte die uitstraalde in twee harten die zich alleen de plicht van de liefde konden herinneren, niet de vreugde. En ze waren in staat verder te gaan.